Mandelbrot et al.

1 >

Ik ben negen jaar en stuur oom Donald een kaart; die onder­teken ik met 'Jan van Erp, Berli­cum, Noord-Brabant, Neder­land, Europa, wereld, zonne­stelsel, heelal'.

*

Mense­lijke x denken graag dat ze een be­voor­rechte posi­tie in­nemen, in een aan­gename oase pre­cies halver­wege het on­zicht­baar kleine en het on­mete­lijk grote. En geen wonder, want het lijkt alsof Panta er op uit is ge­weest het mooiste plek­je in het kosmi­sche theater voor ons te reser­veren.

We boffen toch maar! Het is toch zeker niet zómaar dat onze Aarde|­Maan-stelsel een schaal­model is van het Zonne­stelsel als ge­heel? En dat dát weer veel weg heeft van het (natuur­lijk veel grote­re en daar­door ge­com­pli­ceer­dere, maar goed) Melk­weg­stelsel? En dat Melk­weg­stelsels als het onze groepen vormen, clus­ters? En dat elke galac­ti­sche cluster maar een onder­deeltje lijkt te zijn van nóg veel grotere super-clus­ters?

En het is toch zeker niet zómaar dat de Aarde wordt be­woond door een levend ge­heel, een eco­lo­gisch weef­sel dat bestaat uit aller­lei soorten planten|­dieren? En dat iedere soort daarvan bestaat uit diverse popu­laties, en die weer uit meerdere zwermen|­kudden|­roedels|­scholen|­horden|­fami­lies, en die weer uit af­zon­der­lijke indi­vi­duen, en dat elk in­di­vi­dueel geheel de optel­som is van een soms on­mete­lijk groot aantal delen, cellen, die zelf ook weer op­ge­splitst kunnen worden in eiwit­ten, enzymen en noem maar op, elk be­staande uit af­zonder­lijke mole­culen, die op hun beurt...

En, hoe is het moge­lijk!, precies halver­wege al dat hele grote en al dat hele kleine... zitten wij. Dat is toch sterk.

Zeg nu zelf, het is toch zeker niet zómaar dat we onszelf het stralende centrum wanen van al die werelden in|om werelden die wij|ons kunnen onderscheiden?

2 >

Het zou natuur­lijk kunnen dat we dat centrum ook inderdaad x - maar persoon­lijk ge­loof ik daar niets van; daar ben ik te veel Panta­cyc­loop voor. De sen­satie als zou je je­zelf 'toe­val­lig' in het oog van de Panta-orkaan be­vinden is wat mij betreft weer zo'n typisch Droom­Woord-frag­ment: een perspec­tivisch ver­te­kend beeld, dat veel te mens­kleurig is om waar te zijn.

Zolang je in 1-heden denkt, x je een uni­versum dat 'be­staat' uit 'zelf­stan­dige' ele­menten, die ieder een 'eigen' plekje van de 'ruimte' in­nemen. Maar zoda je oog be­gint te krijgen voor 2-heid, ga je on­ver­mijde­lijk glimpjes van Panta onder­scheiden die niet zijn los te denken a) van het geheel waar­toe ze be­horen, en b) van de delen die hen vormen. 2-heid über Alles.

Je daar­bij iets voor­stellen valt mee, zeker als je in je bril|­taal-col­lectie een bij­zondere klasse van geo­me­trische figuren in­bouwt, die pas een gene­ratie ge­leden is ont­dekt. De 'heel­heid' en de 'deel­heid' van de figuren van deze cate­gorie zijn on­ver­breke­lijk ver­bonden. Daardoor her­inneren ze on­op­houde­lijk aan 2-heid; hun meest in het oog sprin­gende ken­merk is dus pre­cies dat­gene waar­van we graag een helder­der im|­ex-pres­sie zouden willen [enz.] hebben.

Waar­over heb ik het? Over fractals, natuur­lijk.

3 >

Dat ik je hier­mee nu iets meer van Panta kan laten onder­scheiden, is te danken aan één man, een Al­weter zonder wie deze Panta­cyclo­pedie vol­strekt on­denk­baar zou zijn ge­bleven: de tame­lijk ex­cen­trieke Franse wis­kundige van Poolse kom­af Benoit B. Mandel­brot.

Hoe groot is een sneeuw­vlok? Hoe lang is een kust­lijn? Mande­lbrot (1924, IBM fellow aan het Thomas J. Watson Re­search Center in Yorktown Heights, New York) is al zijn hele leven bezig dat soort vragen te be­ant­woorden. Met als resul­taat een vol­strekt nieuwe tak van wis­kunde: de fractale geo­metrie.

Mandel­brot zat in 1951 in de Parijse metro in een vak­blad te blade­ren, toen hij stuitte op een boek­be­spreking. Onder­werp was een nogal raar boek van ene George Kings­ley Zipf (1902-1950); dat ging onder andere over het feit dat je bij sociale ver­schijn­selen vaak kunt uit­gaan van scaling, schaling - dat wil zeggen: het maakt merk­waardig weinig uit of je ze aan schaal-ver­gro­ting|­ver­klei­ning onder­werpt. Daar­door geïn­spi­reerd schreef Mandel­brot een artikel over de fre­quentie waa­rmee in een taal bepaalde woorden voor­komen.

In de jaren die volgden, ont­waarde hij ook op aller­lei andere ge­bieden scha­ling. In de ruis die op­treedt in elek­tro­nische circuits, bij­voor­beeld: dat was rond 1958, hij werkte toen pas bij IBM. Ook in de eco­nomie vond hij voor­beelden, maar ook op het ge­bied van tur­bu­lenties - stroom­ver­snel­lingen en derge­lijke - en in de bio­logie. Hij was iets op het spoor, be­sefte hij. Maar wat?

Onge­veer een eeuw geleden al hadden onder ande­ren de Duitse wis­kundige Georg Cantor (1845-1918) en diens Franse col­lega Henri Poin­caré (1854-1912) ge­wor­steld met meet­kundige vormen die ze als mathe­ma­ti­sche monsters bes­chouwden (zoals 'Cantor-stof', dat je krijgt door stuk­jes lijn on­eindig vaak in drieën te ver­delen - in De stof­fige Spons laat ik je daar wat van zien). Een kwel­ling voor de wis­kundige ziel! Maar geluk­kig waren zulke krank­zinnige figuren niet meer dan curi­osa, dachten zelfs hun be­denkers. Rari­teiten zonder bete­kenis.

Dát nu, zo ont­dekte Mandel­brot, was een mis­vatting. Stapje voor stapje wist hij zo­wel Zipfs gedachte als de 'mon­sters' van Poin­caré in te passen in een slui­tend wis­kundig raam­werk.

4 >

Een door­slag­gevende rol daarbij speelde de com­puter.

In 1973 kreeg Mandel­brot de kans een plotter te ge­bruiken om zijn kust­lijn-formule in beeld te ver­talen. "We zaten soms een hele nacht op één plaatje te wachten," ver­telde hij later in het blad Omni. "Maar het eerste resul­taat was ver­bijste­rend: wat we zagen, leek Nieuw Zee­land wel!"

Ieder­een was steeds met een boog om M.'s for­mules heen gelopen, maar aan zijn grafische weer­gaves daarvan viel niet te ont­komen: die waren echter dan echt.

Sinds­dien leidt de com­puter-ver­beel­ding een eigen leven - alle­maal dank zij Mandel­brot, want die be­greep direct dat deze aan­pak dé manier was om com­plexe rela­ties in één oog­op­slag over­tuigend duide­lijk te maken. Rela­ties tussen formules onder­ling, en tussen for­mules en de werke­lijk­heid.

Waar­schijn­lijk mede doordat Martin Gardner in zijn rubriek 'Mathe­ma­tical Games' (in Scien­tific Ame­rican) een paar keer uit­voerig aan­dacht be­steed­de aan deze mon­ster-re­nais­sance, werd de fractal in een mum van tijd een rage. Ook mensen zonder wis­kunde­knobbel raak­ten geïntri­geerd - Mandel­brots per computer ge­schapen illu­stra­ties leken wel kunst­werken1.

Deze samen­loop van om­stan­dig­heden alleen al heeft een moei­lijk te onder­schatten rol ge­speeld bij de op­mars van de per­sonal com­puter in de jaren 1980. Opeens 'ver­an­derde' dat appa­raat van een grijze doos vol schake­laars, waar alleen een tech­neut mee over­weg kon, in een wonder­baarlijk raam dat zelfs de tech­niet in|­uit-zicht bood in|­op een on­ver­moede, maar toch heel reële wereld - een bril voor de ver­beel­ding, in plaats van een knutsel­doos voor pro­grammeurs.

De fractal-klas­sieker bij uit­stek: de Mandel­brot-ver­zame­ling.

*
1. In 1975 verscheen Mandel­brots boek Les objets fractals: forme, hasard et dimen­sion (uitg. Flamma­rion); een paar jaar later volgde de eerste Ameri­kaanse versie daarvan.
    Al vrij snel na Frac­tals: Form, Chance, and Dimen­sion verscheen een uit­ge­breide, sterk her­ziene versie, even­eens bij W.H. Free­man and Com­pany: The Frac­tal Geo­metry of Nature, met prach­tige plaatjes van fractale 'maan­land­schappen' en andere prikkels voor de fan­tasie.
    Binnen de kortste keren was dan ook sprake van een 'frac­tal-hausse': boeken als The Beauty of Frac­tals: Images of Complex Dyna­mical Systems (H. O. Peitgen en P.H. Richter, Sprin­ger-Verlag 1986) doken zelfs op in de huis­kamers van mensen die je on­moge­lijk van een wis­kunde­knobbel zou kunnen ver­denken. Deze wind mee werd nog ver­sterkt doordat de pc steeds meer in­ge­burgerd raakte: daar­door kon de lief­hebber ook thuis met frac­tals aan de slag. (Zo ben zelf ook met deze wezens in aan­raking gekomen.)
    De op­rechte amateur kent on­ge­twijfeld de fractal-boeken van de Neder­landse pro­fessor Hans Lauwe­rier, zoals Fractals: meet­kundige figuren in einde­loze her­haling en Een wereld van frac­tals: Ara­mith geeft ze uit, en ze zijn steeds de moeite waard. Erg leuk, tot slot: Chaos in Wonder­land: Visual Ad­ven­tures in a Frac­tal World van Cliff­ord A. Pick­over, St. Martin's Press, 1994) - een wis­kun­stige avon­turen­roman waar je je ogen op uit­kijkt. Ik ben be­nieuwd naar de film-versie.
    Natuur­lijk zijn het vooral de kunste­naars die bij menig­een de ogen openen voor deze nieuwe diepe wezen­lij­kheid (en ook voor de 2-part­ner daarvan, mate­loze wezen­loos­heid, maar dat moeten we maar op de koop toe nemen).
    Vandaar dat ik Panta­cyclo­pedie heb voor­zien van aardig wat fractal-kunst, zo­als die wordt ge­maakt door mensen als Linda Bucklin, Cory Ench, Adam Hauner, David Hawk, Paul N. Lee, Jos Leys, Jim Muth, O, Mathilda Tómasdóttoir, Vicky en talloze anderen. Hun canvas is hun computer­scherm; hun verf en penseel be­staat uit pro­gramma's als Ultra­Fractal, Atria­tix of het aloude - nog steeds gratis - Fract­Int.

5 >

Sinds ze in het publieke bewust­zijn zijn op­ge­doken, zijn fractals niet alleen basis­mate­riaal voor ape­gape­rige plaatjes­boeken. Zoals we zo dade­lijk zullen zien, maken zij (en hun ver­wanten, zoals de strange attrac­tors uit de chaos­theorie) com­plexe|­dyna­mi­sche natuur­ver­schijn­selen nog altijd be­grij­pe­lijker door ze aan­schouwe­lijk te maken - "Ik snap ze nog steeds niet hele­maal, maar íets kan ik me er nu wel bij voor­stellen".

Boven­dien biedt frac­taal reke­nen zeer prak­tische mogelijkheden, onder meer op het gebied van data­compressie, wat weer een con­di­tio sine qua non is voor alle nieuwe media die dezer jaren over de wereld heen spoelen.

Maar laten we niet ver­geten dat al deze nieuwig­heid is te danken aan de vast­hou­dend­heid van één man.

6 >

Hoewel, nieuw... het wóórd 'fractal' is welis­waar nog tame­lijk nieuw, maar het onder­lig­gende idee - dat er har­mo­nie voortkomt uit her­haling in her­haling in... enz. - is al zo oud als de wereld; nu ja, bijna, dan.

Een be­kende 'oer-frac­tal' gaat schuil in de gulden snede, de 'god­de­lijke ver­houding' tussen de leng­ten van twee lijn­stukken, die al bekend was bij de oude Grie­ken en Ro­mei­nen: Eucli­des was de eerste die dit getal φ (phi) exact bere­kende. Van deze ratio is sprake bij een lijn­stuk dat zo­danig in twee stukken is ver­deeld dat de lengte van het lang­ste eind b, ge­lijk is aan de ver­hou­ding tussen het hele lijn­stuk (a+b) en het lange ge­deelte, a:

1

En dit is nog maar één stukje van de 'gulden frac­tal'. Immers, je kunt je heel makke­lijk een lijnstuk c voor­stellen (dat staat niet op de teke­ning), waar­in a+b als lang­ste eind figu­reert - of, anders­om, je zou a zó kunnen op­split­sen in een lijn­stuk a1 en een lijn­stuk a2 dat die zich op hun beurt tot elk­aar ver­houden... - okee, ik neem aan dat je raadt waar ik heen wil.

Hoe dan ook, deze bij­zon­dere ver­houding werd en wordt door de eeuwen heen en in tal van cul­turen als "pret­tig", "mooi", "aan­ge­naam" er­varen. Van­daar dat er in de kunsten, met name in de bouw­kunst, vaak ge­bruik van werd gemaakt.

Bij­voor­beeld door de bouw­meesters van de middel­eeuwse goti­sche kathe­dralen. De centimeter was nog niet uit­ge­vonden, dus deze archi-tecten han­teer­den mense­lijke maten als duim, hand­palm, span­wijdte van de vingers, el en voet. Die een­heden nu - is het geen wonder? - blijken zich steeds tot elkaar te ver­houden volgens de gulden snede2.

En niet alleen mense­lijke lede­maten houden zich aan deze gouden frac­tale wet, ook allerlei bio­lo­gische vormen en ver­schijn­selen lijken er­door te zijn betoverd. Een twee-dimen­sio­naal familie­lid van boven­staande fraai ver­deelde a+b-lijn is de spiraal van Fibo­nacci hieronder.

Als je meer van de reken­sommen er­achter wilt be­grijpen, moet je maar elders kijken3. In elk geval snap­pen zonne­bloemen blijk­baar precies aan wat voor wetten ze zich te houden hebben om op 'gulden' wijze hun zaad­jes te verdelen:

*
1. Ont­leend aan het lemma 'Golden ratio' in de Engels­talige versie van Wiki­pedia.
2. Vooruit, nog een páár details hier­over, vooral van­wege de gerste­korrels - met dank aan de (in maart 2008 over­leden) vio­list/­orkest-direc­teur Piet Heuwe­kemeijer, die me medio 2006 op dit spoor heeft gezet.
    Een klas­sieke ver­zame­ling getallen is de rij van Fibo­nacci, een (in beginsel einde­loze) reeks getal­len waar­in elk getal de optel­som is van de twee voor­af­gaande getallen. De rij be­gint met 0, 1, 1, 2, ...: het vijfde getal is dus (1+2=) 3, het zesde (2+3=) 5. Deze 'Konijnen­reeks' - ver­zin zelf waar die bij­naam van­daan komt! - gaat dus als volgt: 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, 89, 144, 233, 377, 610, 987, 1597, 2584, 4181, 6765, 10946... (enzo­voort).
    De meest op­merke­lijke eigen­schap van de Fibo­nacci-rij: als je een wille­keurig getal uit de reeks deelt door het getal direct er­voor, komt daar - bij bena­de­ring - het gulden snede-getal φ uit; en die bena­de­ring wordt al­maar beter naar­mate de getal­len hoger staan in de reeks (φ heeft een waarde van 1,618033989 plus net zo veel deci­malen als je maar wilt uit­reke­nen).
    Dan nu die gerste­korrels. De middel­eeuwse archi­tecten ge­bruik­ten bij hun bouw­kunsten nog geen line­aal - de meter bestaat pas sinds 1791 - maar een maat-staf, waarop gerste­korrels als klein­ste een­heid fungeerden. Een duim bij­voor­beeld is 34 gerste­korrels lang, een hand­palm 55, de afstand tussen pink en duim be­draagt 89 gk, voor een voet zijn 134 kor­rels nodig, een el is even lang als 233 gerste­korrels op een rijtje.
    En natuur­lijk heb je deze getal­len in­tussen allang ver­ge­leken met die van de net op­ge­somde Fibo­nacci-rij. (Zie je wel?)
    Voor een lezing die Piet H in sep­tem­ber 2006 over dit onder­werp heeft ge­houden, heeft hij een moderne kopie van deze maat­staf laten vervaardigen door enkele be­vriende hand­werks­lieden. Daar­toe moesten er 34+55+89+134+233 = 555 gerste­korrels op een eind hout worden ge­plakt (ga er maar aanstaan...), kor­rels af­komstig van een Larens bio­lo­gisch land­bouw­bedrijf. Daar­bij was er een pro­bleem: in de praktijk kwam die som niet uit, zo bleek. Kennelijk is de heden­daagse gerste­korrel aan­zien­lijk groter dan die uit de 12e-13e eeuw...
3. Bijvoorbeeld in Wiki­pedia. Daar heb ik trou­wens ook het spiraal-plaatje ge­vonden.

7 >

En... het is óók van belang te ont­houden dat er méér mannen - én vrouwen - als Mandel­brot zijn ge­weest. Veel meer.

Vandaar dat de titel van dit hoofd­stuk, 'Mandel­brot et al.' is: al die 'alia' horen er óók bij, als ik mijn hoogst­per­soon­lijke Panta-prijzen zou moeten gaan uit­reiken. Alle­maal samen vormen zij de 'kennis-frac­tal' waar­aan ik al wat ik nu weet of ver­moed te danken heb: de figuur die in Panta­cyclo­pedie de ge­daante van et al­weter heeft ge­kregen.

Ze stuk voor stuk bij name noemen zou te ver voeren - en er zijn boeken genoeg ge­schreven over alle visionaire geesten van past and present. Maar een paar van hen - die­genen met de duide­lijk­ste sporen in dit boek - gun ik graag het volle licht van je aan­dacht:

8 >

De Panta-eregalerij

$$$ Wordt nog uitgewerkt. $$$

*